GIMP heeft achtendertig laagmodi, opgesplitst in zeven groepen: Normaal, Lichter, Donkerder, Contrast, Verschil, HSV-componenten en LCh-componenten. Naast deze laagmodi zijn er ook de zogenaamde legacy layer modes, die voor GIMP 2.10 werden gebruikt. Ze zijn nog steeds beschikbaar voor achterwaartse compatibiliteit met opgeslagen afbeeldingen van oudere GIMP-versies, maar moeten niet meer worden gebruikt bij het maken van nieuwe afbeeldingen.
De laag modus wordt ook wel de “methode van mengen” genoemd. Door de modus te veranderen verandert het hele beeld, afhankelijk van de laag en lagen eronder. Iedere laag heeft een eigen laag modus. Voor de onderste laag heeft de modus geen betekenis of effect. De laag modus werkt alleen op hogere lagen.
U kunt de modus of methode kiezen uit de uitklaplijst van het Modus menu in het dialoogscherm Lagen. De modus bepaalt hoe ieder pixel in de bovenste laag wordt gecombineerd met de pixel op dezelfde plek in de laag of lagen eronder.
Opmerking | |
---|---|
In het Gereedschap opties dialoogscherm komt net zo'n lijst van Methodes voor als u een tekengereedschap actief maakt zodat u de tekengereedschappen ook op dezelfde manieren kan gebruiken om allerhande soorten effecten aan te brengen. Voor de tekengereedschappen zijn er zelfs nog twee extra methodes. Zie Paragraaf 3.1.3, “Voorbeelden van verfmodus”. |
Een laag modus maakt complexe kleurveranderingen van de afbeelding mogelijk. Ze worden vaak gebruikt met een nieuwe laag die als een soort van masker gaat fungeren. Als u bijvoorbeeld een egaal witte laag toevoegt boven een afbeelding en de modus op “HSV Verzadiging” zet, dan zullen de lagen eronder gereduceerd worden tot grijswaarden.
De voorbeelden tonen de effecten van elk van de laagmodi. Elk voorbeeld beschrijft ook het effect van de laagmodus.
Aangezien het resultaat van elke modus enorm kan variëren afhankelijk van de gebruikte kleuren in de lagen geven deze voorbeelden hooguit een algemeen idee van hoe een modus werkt en zult u er zelf veel mee moeten experimenteren om het in de vingers te krijgen. U zou ook kunnen beginnen met twee lagen die vergelijkbaar, maar een beetje veranderd zijn, (vervaagd, verplaatst, gedraaid, etc.) en zien wat de verschillende modi doen.
Alleen “Normaal” is normaal in deze groep. De meeste andere methodes zijn meer verwijder methodes.
Normaal is de oorspronkelijke modus. De bovenste laag bedekt alle lagen er onder. Als u iets wil zien van de lagen eronder moet u gedeeltes van deze laag transparant maken of de dekking van de laag lager maken.
De modus Oplossen Laat de bovenste laag oplossen in die eronder door een patroon van willekeurige pixels te tonen in gebieden met transparantie. Dit is vooral nuttig als methode voor de randen van een laag, maar wordt ook veel gebruikt als tekenmethode.
In de modus “Kleur wissen” worden de kleuren in de bovenste laag uit de onderste laag gewist. Zwarte pixels in de bovenste laag maken die delen in de onderste laag transparant, terwijl witte pixels geen effect hebben. Alles daartussen verwijdert die specifieke kleuren uit de onderste laag, waardoor de andere kleurcomponenten intact blijven.
De modus “Wissen” maakt dat alle niet-transparante delen van de bovenste laag uit de onderste laag worden gewist, zodat deze delen in de onderste laag transparant worden.
In de modus Samenvoegen wordt de bronlaag bovenop de bestemming gelegd, hetzelfde als in de normale modus. Het gaat er echter van uit dat de bron en bestemming twee delen van een oorspronkelijk geheel zijn en elkaar daarom uitsluiten. Dit is handig voor het overvloeien van geknipte en geplakte inhoud zonder artefacten of voor het vervangen van gewiste inhoud in het algemeen.
In de modus de laagmodus “Splitsen”wordt de bronlaag van de bestemming afgetrokken. Zou je dit resultaat weer samenvoegen met dezelfde bron dan krijg je de oorspronkelijke inhoud weer terug.